Uitstel van verkiezingen en andere afwijkingen

Het komt geregeld voor dat een OR met goede redenen de verkiezingen wil uitstellen. De vraag duikt dan op of dat kan en wat de spelregels zijn. Om te beginnen zegt de wet er niets over. Wel is er een praktijk gegroeid die de grenzen en regels aangeeft.

Ten eerste dient er een goede reden te zijn voor het uitstel en de lengte van het uitstel moet ook redelijk zijn. Enkele maanden kan, een half jaar of langer gaat te ver. Als er een invoeging van de OR in de medezeggenschap van een nieuwe eigenaar gaat plaatsvinden of als een cruciale adviesaanvraag over een fusie afgerond moet kunnen worden, dan zijn dat legitieme redenen. Dat de verkiezingsdatum samenvalt met de geplande vakantie van de OR-secretaris duidelijk niet.

Ten tweede dienen belanghebbenden de kans te hebben om bezwaar te maken. Dan gaat het vooral om de medewerkers, indien relevant ook de vakbonden en natuurlijk de bestuurder. De OR zal het voornemen dus bekend moeten maken bij de belanghebbenden en hen een redelijke termijn moeten geven om eventuele bezwaren in te brengen. Bij bezwaren dient de OR goed af te wegen of het risico genomen moet worden dat een belanghebbende er een rechtszaak van maakt, maar het is denkbaar dat de bezwaren kunnen worden weerlegd of dat ze volgens de OR veel minder zwaar wegen dat het belang van uitstel.

Een variant op uitstel van verkiezingen kwam ik tegen bij een OR die vanwege opzegging van enkele leden en tegelijk ziekte van enkele leden de grootst mogelijke moeite had om het quorum te halen dat nodig is voor het nemen van besluiten. Ook een vergadering om te besluiten tot een reglementswijziging was daardoor niet mogelijk. In dat geval kan aan de belanghebbenden gemeld worden dat de OR zijn reglement zodanig wil aanpassen dat het quorum wordt berekend over het aantal feitelijk actieve OR-leden. En als er geen bezwaren binnenkomen, kan in afwijking op het reglement voor één keer de quorum-eis worden overtreden.

BTW-vrijstelling verlengd

Wigboldus Consultraining Links was al geregistreerd bij het CRKBO en mocht sinds 2012 al BTW-vrij onderwijsdiensten aanbieden. Afgelopen week heeft het CPION de audit uitgevoerd en met slechts een zeer beperkte aanpassing is de registratie in het CRKBO met 4 jaren verlengd.

De audit had overigens een gedegen opzet en onze werkprocessen en zakelijke voorwaarden zijn grondig beoordeeld. Als zelfstandig ondernemer moeten wij aan precies dezelfde eisen voldoen als grote opleidings- en trainingsbureaus.

Ook in de komende jaren zullen de trainingen van ons bedrijf dus voor BTW-vrijstelling in aanmerking komen. Adviesopdrachten – onze andere hoofdactiviteit – blijven echter wel BTW-plichtig.

Misverstanden en onduidelijkheden rond ontslag

De Wet Melding Collectief Ontslag roept soms misverstanden op. Deze wet geldt vanaf 20 ontslagen binnen een periode van 3 maanden en bovendien in hetzelfde werkgebied van het UWV. De verplichting van de werkgever is om vooraf melding te doen aan het UWV en om vakbonden te raadplegen.

Vaststellingsovereenkomsten tellen niet mee omdat dat formeel geen ontslag is. En als de 20 of meer ontslagen over het hele land verspreid zijn, kan het ook zijn dat de verplichting niet aan de orde is.

Een sociaal plan wordt meestal tussen een werkgever en een of meer vakbonden overeengekomen, maar wordt soms eenzijdig door de werkgever vastgesteld of in overleg met de OR. Soms wordt gedacht dat er bij collectief ontslag (zie boven) een verplichting is om een sociaal plan af te spreken, maar dat is niet zo. Wel zijn vakbonden daardoor op de hoogte en kunnen zij overleg met de werkgever over een sociaal plan openen. De inhoud van een sociaal plan ligt niet vast, maar wel zijn er veel bepalingen die in vrijwel alle sociale plannen voorkomen. Kernpunt is meestal de C-factor die de hoogte van de ontslagvergoeding bepaalt.

Wet Werk en Zekerheid

Sinds 1 juli 2015 is de Wet Werk en Zekerheid van kracht geworden. Daarin wordt een verplichte transitievergoeding opgelegd aan alle werkgevers. Voordeel is dat nu alle werkgevers een vergoeding moeten betalen. Maar bij een dienstverband van korter dan 2 jaar hoeft dat niet, dus daar ligt een ontsnappingsmogelijkheid. Nadeel is dat steeds meer werkgevers die voorheen een vergoeding baseerden op de (oude of nieuwe) kantonrechtersformule zich nu beroepen op de transisitievergoeding die meestal een veel mindere vergoeding oplevert voor de werknemer. Het is echter een misverstand dat werkgevers geen sociaal plan meer mogen overeenkomen of eenzijdig mogen vaststellen waarin een vergoeding gebaseerd op de kantonrechtersformule staat. Dit vraagt in de meeste gevallen wel dat er krachtige vakbonden met veel leden binnen de onderneming actief zijn.

En als er weinig vakbondsleden zijn? Dan levert dat soms een dilemma voor de OR op. Want vakbonden zullen zich dan vaak (niet altijd!) concentreren op individuele bijstand van hun leden, of worden door de werkgever niet als partij in een sociaal plan geaccepteerd. Dan kan het ondanks de lastige positie van de OR toch noodzakelijk zijn om zelf over een sociaal plan te gaan onderhandelen met de werkgever. Het is wel zaak om dan juridische en arbeidsvoorwaardelijke kennis in te huren en advies over de onderhandelingen in te roepen.